Moeder Sarah was huisvrouw en zorgde dat alles verliep volgens de spijswetten en kledingvoorschriften. Ze was streng, rechtvaardig, liefdevol, netjes, volgzaam. Ze was niet avontuurlijk, niet kunstzinnig, maar wel muzikaal. Ze zong en luisterde met haar dochter naar Chassidische liedjes, las veel en kookte lekkere dingen. Toen zij op transport werd gesteld, kwam ze het huis uitlopen in een trenchcoat, met koffertje, krullen en een hoed op. Ze is vergast.

Schuldgevoelens, schaamte, spijt, berouw, verdriet naar haar kinderen toe en woede en verwijten naar Jacob toe; dit waren gevoelens die haar verteerden. Ze dacht dat het beter was samen te sterven, in plaats van ieder alleen zonder de andere gezinsleden.

 

Vader Jacob was diamantair en had een kantoor en opslagruimte vlakbij huis in een oud VOC-pand. Daar werden de diamanten verscheept die via de Rotterdamse haven werden vervoerd naar andere landen of per spoor naar Duitsland. Hij kreeg geen oproep om zich te melden voor een werkkamp, omdat de Duitsers de diamantindustrie belangrijk vonden als inkomstenbron voor hun oorlogsvoering. Maar in 1943 kwam daar een kentering in: alle joden moesten op transport gesteld worden wat voor belangrijke papieren je ook kon laten zien.

Hij had het advies van zijn broer om op tijd onder te duiken in de wind geslagen zodat zijn gezin nu de ondergang tegemoet ging. Wat een vreselijk schuldgevoel had hij daarover! De tweede verkeerde beslissing was dat hij de kinderen verstopt achterliet in het huis, tot grote tegenzin van zijn vrouw. Hij dacht juist dat het een daad van liefde was en de kinderen zo nog een kans hadden om te overleven.

Hij was een gesloten man, autoritair, zijn wil was wet en niet gewend zijn emoties te uiten. Hij leefde volgens de strenge regels van het Chassidisme. Hij is te werk gesteld, buiten op het land, ziek geworden en gestorven in Auschwitz.