Anne was in 1943 10 jaar oud. Ze was zeer gehecht aan haar moeder en aan Bram, haar broer. Ze hadden een fijn huis met veel verborgen hoekjes en speelden veel samen. Soms moest ze op haar vader wachten bij het winkelpand en dan speelde ze op het bordes bij het hekje waar ze allerlei gymnastische oefeningen op deed. Ze was klein, iel en heel lenig,

Toen ze zich na de inval door de koker had laten zakken, kwam ze terecht in de kruipruimte van het huis waar het koud, vochtig en aardedonker was. Ze hadden het wel eens eerder geoefend met mamma, maar toen was het lang zo eng niet geweest en toen had Bram er nog door gekund. Nu was ze echt alleen, zonder eten, drinken, iets warms of een bed. Hoewel ze niets kon zien, merkte ze dat er plassen waren op de grond. Ze kon niet gaan liggen, kreeg koorts maar had het sterke gevoel dat ze daar moest blijven omdat anders haar moeder haar niet meer zou kunnen vinden en dat ze wakker moest blijven omdat ze anders dood zou gaan. Ook speelde de gedachte dat haar ouders boos op haar waren en haar daarom hadden achtergelaten. Deze overtuigingen hebben tot een angstige en eenzame dood geleid voor haar, daar onder in de kruipruimte van haar ouderlijk huis.

 

Bram was maar één jaar ouder dan Anne, maar hij was groot en fors voor zijn leeftijd. Hij beschermde Anne altijd en had een enorm goede band met haar. Hij was stoer, sterk en optimistisch.

Toen ze zich wilden verstoppen voor de razzia en zich lieten zakken door de koker waardoor ze onder de grond terecht kwamen, paste hij er niet meer door. Toen heeft hij Anne moeten laten gaan tot zijn grote wanhoop en is zelf opgepakt. Hij werd gemarteld op het politiebureau, maar heeft kunnen zwijgen over zijn zusje onder de vloer. Hij werd afgevoerd naar Westerbork en uiteindelijk te werk gesteld in Bergen-Belsen. Hij was nog maar een jongen van 12 en moest heel hard werken buiten op het veld. Hij kreeg geen eten, werd ziek en stierf.